De (chronologisch) tweede brief die van Vincent van Gogh bekend is, is geschreven op 26 oktober 1872 en is gericht aan verzamelaar Hendrik Verzijl in Helvoirt. De toen 19-jarige Vincent werkte bij kunsthandel Goupil & Cie in Den Haag. Op verzoek van deze Hendrik Verzijl had Vincent geprobeerd een aantal boeken te kopen op een veiling in Den Haag. Hij meldt in zijn brief dat dit helaas niet was gelukt omdat alle biedingen de aan hem opgegeven limieten hadden overschreden.
Vincent’s vader was in die tijd dominee in Helvoirt. Hendrik Verzijl woonde eveneens in Helvoirt, bij de familie De Jonge van Zwijnsbergen. Deze familie behoorde tot de kennissenkring van de familie Van Gogh. Hoogstwaarschijnlijk liet Vincent deze brief via zijn vader bij deze Hendrik bezorgen.
Het briefje is volgens kenners kenmerkend voor het geregisseerde gedrag van het gezin Van Gogh, dat er op gericht was een brede sociale kring op te bouwen door middel van bezoeken en correspondentie, en door elkaar over en weer diensten te bewijzen. Als Dienstwillige Dienaar – zo sloot de jonge Vincent zijn brief af – had hij zijn opdracht goed uitgevoerd.